Twee weken geleden was ik voor een congres op Sicilië. Samen met een collega-vriendin. Bij het uitdelen van basisvertrouwen heeft zij vooraan gestaan, ik niet. Maar wat betreft richtingsgevoel lijken we wel op elkaar. Nul. De kans dat ik bij het verlaten van een winkel de goede kant uitloop is 50 procent.

Om iets meer te zien dan alleen de congresruimte gingen we aan het eind van de dag een keer naar Corleone. Corleone klonk nog wel een beetje vertrouwd (uit de film The Godfather). Ja, de Etna ook, maar dat was te ver.

Zonder begeleiding ga ik in mij onbekende steden nooit verder van de auto dan 100 meter. Het liefst houd ik hem in het zicht. Dus toen we de auto geparkeerd hadden vroeg ik, wetende dat haar richtingsgevoel ook waardeloos is: hoe doen we dat nu?
‘Komt wel goed’, zei ze. Ik had beter moeten weten, maar in mijn onnozelheid liep ik met haar mee, veel verder dan 100 meter van de auto.
Na een halfuurtje rondslenteren zegt ze opeens: ‘Ik heb geen idee meer…’
Ik weet nog dat ik toen dacht: nu gaat ze toch niet zeggen ‘… waar we zijn’? Ik corrigeerde mezelf: niet altijd meteen het ergste denken.
‘… waar we zijn’, vervolgde mijn vriendin haar zin.
Ik keek haar ontzet aan. ‘Maar jij zei toch dat het wel goed kwam?’
‘Ja, het komt ook wel goed’, zei ze. ‘Het komt altijd goed.’

In een klap werd het misverstand me duidelijk. Zij bouwt haar gevoel van veiligheid op vertrouwen en niet op zekerheid. Maar dat vertrouwen voel ik niet, en zekerheid was er niet.
In haar brein betekent verdwaald zijn in een vreemde stad een grappig avontuur. In het mijne maakt het ene na het andere rampscenario zijn opwachting.

Wat nu? ‘We gaan gewoon bij elke kruising die kant uit waar de meeste auto’s heen gaan’, was haar voorstel. Dat ik hierin meeging, schetst wel hoe wanhopig ik was.

Bovenstaande is een illustratie van een verschil in afstelling. Angst voelen in situaties die mogelijk bedreigend zijn, is noodzakelijk voor ons overleven. Maar er is een grote variatie in hoe gevoelig dat alarm is afgesteld. De een blijft heel lang doodkalm, de ander is een zenuwpees. Bij een zenuwpees zijn de zenuwen zó strak gespannen (als een pees) dat het minste of geringste het alarm al doet afgaan.
Voortdurend gealarmeerd (angstig) zijn kan je welbevinden en/of functioneren verstoren. Dan noemen we het een stoornis, een angststoornis of een dwangstoornis. Het is net als met allergie. Reacties van het lichaam op binnendringende stoffen is goed, maar kan doorslaan. Zo kunnen ook reacties op mogelijk bedreigende situaties doorslaan. Dan reageer je te heftig/ allergisch op elk risico.

Mensen met een angststoornis, zoals paniekaanvallen, angst voor spinnen, angst om over te geven, en ook allerlei vormen van de dwangstoornis weten verstandelijk wel dat hun angst overdreven is. Maar aan dat weten heb je niet zoveel. Want het vóelt anders. We denken niet in risico’s, maar we beleven risico’s. En als we een risico op een ramp beleven, dan zijn we angstig, ook al wéten we dat de kans klein is.

Gevoel gaat zijn eigen gang en laat zich maar heel moeilijk sturen door het verstand. Je minder zorgen maken lukt maar moeilijk. Meer zorgen maken overigens ook niet. Het lukt mijn vriendin niet zich zorgen te maken in situaties waarin dat heel verstandig zou zijn. Hoe het kan dat ze nog steeds leeft is me een raadsel. Een hyperactieve beschermengel, denk ik. Of de wereld is toch veiliger dan ik hem ervaar.

Mensen verontschuldigen zich heel vaak voor hun gevoelens. ‘Ik weet wel dat het niet logisch is, maar ik voel het nu eenmaal zo.’ Maar gevoel is per definitie niet logisch. Het is een heel andersoortige reactie. Gevoelsmatige reacties kunnen overeenstemmen met verstandelijke/logische reacties, maar er even vrolijk dwars tegenin gaan.

Hiermee zeg ik zeker niet dat het gevoel altijd de laatste stem zou moeten krijgen, ook al is dat wel vaak het geval. Waar bijsturing door het verstand nodig en mogelijk is, moeten we dat zeker niet laten.

Maar weten met je hoofd is iets anders dan weten met je hart. Weten met je hart is beleven en dat heeft vaak een veel grotere invloed op ons gedrag dan verstandelijk weten. Kennis stuurt ons gedrag pas als het ook beleving is.

‘De geest is gewillig, maar het vlees is zwak’, zeggen we om aan te geven dat van onze verstandelijke voornemens (van de geest) vaak weinig terechtkomt, omdat gevoelens (het vlees) sterker zijn. Je zou ook kunnen zeggen: de geest is gewillig, maar het vlees is sterk.
“De cortex wikt, het limbische systeem beschikt.”

P.S. Ik schrijf dit vanuit Corleone. We hebben de auto nog steeds niet gevonden. Morgen gaan we opnieuw zoeken. We leven op straat en bedelen ons voedsel bij elkaar. Mijn collega-vriendin vindt het een geweldig avontuur.
Gepubliceerd op Medisch Contact op 20 oktober 2015.
Categorieën: OCDBlogs

Menno Oosterhoff

Psychiater, spreker en schrijver van het boek Vals Alarm.