… van de frisse waterstromen, dan mijn ziel verlangt naar God.(1)
Als kind moest ik elke week een psalmversje uit het hoofd leren. Aan deze moest ik denken toen ik zocht naar een titel, die een sterk verlangen uitdrukt. In dit geval het verlangen van een dwangpatiënt naar rust.
‘Denkt u dat het mogelijk is dat je een leven krijgt naast je dwang? Want dat heb ik nu niet. Het houdt me continu bezig. Er gaat geen dag en misschien wel geen uur voorbij zonder dat ik eraan denk. Ik word er gek van.’ Een telefoontje van een jongen met een dwangstoornis, ook wel OCD genoemd (Obsessive Compulsive Disorder). Hij wordt geplaagd door obsessies, verontrustende gedachten, die hij met geen mogelijkheid van zich af kan zetten. Dat soort onrust is typerend voor OCD. In zijn geval betreft het de vraag of hij niet homoseksueel is en dat niet onder ogen wil zien, en of hij niet pedoseksueel is. Verder heeft hij ongewenste voorstellingen over seks met zijn moeder en ga zo maar door. De Engelse Rose Bretécher had de moed er een boek (Pure) over te schrijven. In anderhalve minuut legt ze in dit filmpje heel duidelijk uit hoe vreselijk het is als je de hele dag door gekweld wordt door dit soort gedachten. Geen wonder dat je van die onrust af wilt, maar het nare van deze aandoening is dat hoe meer je je gedachten probeert weg te drukken hoe sterker ze worden. Je moet leren je er niks van aan te trekken. Ze niet serieus te nemen. Ze te bespotten. Maar dat is verschrikkelijk moeilijk, omdat je de overtuiging dat het onzin is helemaal niet hebt. ‘Het voelt zo echt’, verzuchtte een andere patiënt. Mijn eigen onrust spitst zich toe op wanorde. Vaak het gevoel dat er nog heel veel dingen moeten gebeuren die van wezenlijk belang zijn, dat ik belangrijke afspraken vergeet, dat ik deadlines mis of dat ik iets essentieels over het hoofd zie.
Ik heb een buurman die al meer dan zeven jaar aan het verbouwen is. Ze hebben jaren in een kleine woonunit gewoond. Als ik hem vroeg of hij er niet gek van werd, dan zei hij: ‘Nee, waarom? Daar gaat het niet sneller door.’ Hij had in mijn ogen alle reden tot onrust maar hij had het gewoon niet. Hij had ingebouwde rust, die niet afhankelijk was van uiterlijkheden. Maar als je zo’n innerlijke rust niet hebt kun je dan nog wel een leven hebben? Want dat was de vraag immers. Gelukkig wel. Met behulp van cognitieve gedragstherapie kun je leren de onrust beter te verdragen en dan neemt deze ook af. Helemaal weg gaat het vaak niet, maar wel zo dat het niet meer je leven beheerst. Medicatie kan ook helpen. Dat was bij mij uiteindelijk datgene wat het meeste hielp.
Een prachtig voorbeeld van ermee om leren gaan is wat een patiënt me vertelde: ‘De dwang is voor mij een oude bekende geworden. We komen elkaar nog wel eens tegen, begroeten elkaar, maar maken geen praatje meer. Ik ken zijn verhalen inmiddels wel, Ik heb betere dingen te doen.’
Een andere patiënt zei ooit: ‘Ik daag de dwang uit. Ik zeg: “Kun je niks beters bedenken? Dit heb ik al zo vaak van je gehoord.”’
Dát is de spirit die je nodig hebt. Ik kan patiënten uitleggen wat ze moeten doen, maar ze moeten zelf de geest krijgen. Hóe je dat voor elkaar krijgt laat zich moeilijk zeggen. Wat mezelf betreft: me spiegelen aan mensen zoals mijn buurman. Dat is goed voor me. En dooddoeners oefenen: Het loop wel los. Het valt wel mee. Komt wel goed. Niks aan de hand. Zien we dan wel weer. Komt tijd, komt raad. Daarin zit ook een vertrouwen dat iemand met dwang vaak zo node mist. En waar hij als een hijgend hert schreeuwend naar verlangt. Heb ik die psalmversjes toch niet voor niks uit mijn hoofd geleerd.
’t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
Van de frisse waterstromen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.
Ja, mijn ziel dorst naar den HEER;
God des levens, ach, wanneer
Zal ik naad’ren voor Uw ogen,
In Uw huis Uw naam verhogen?