Dit blog is ook te beluisteren op soundcloud
Deze titel is een parafrase van de uitspraak: Te jong om te sterven en te dronken om te leven. Ik las het eens over de Ierse dichter en toneelschrijver Brendan Behan. Over zichzelf zei Brendan: ‘Ik ben een drinker met een schrijfprobleem’. Hij werd maar 41 jaar, even oud als Mark Langedijk.
In het boek Gelukkig hebben we de foto’s nog beschrijft zijn oudere broer Marcel hoe alcohol het leven van Mark ruïneerde. Brendan overleed aan de lichamelijke gevolgen van zijn alcoholverslaving. Mark heeft zo lang niet willen wachten en vroeg en kreeg euthanasie.
Slechts 41 jaar. Ik denk dan: Was er echt geen hoop meer? Was alles al geprobeerd? Dat het lijden ondraaglijk was, geloof ik direct, maar was het uitzichtloos? Hoop doet leven en als er iets is waarvoor dat geldt dan is het wel de psychiatrie. De moed erin houden is vaak een belangrijk element in de behandeling. Mensen kunnen veel ellende verdragen zolang ze nog perspectief hebben. Geen perspectief meer zien, kan ook een symptoom van de aandoening zijn. Als dat het geval is, dan moet je daar als behandelaar dus juist niet in meegaan.
Lang geleden werkte ik op een opnameafdeling. Als iemand opgenomen werd, kreeg ik de papieren dossiers van eerdere opnames op mijn bureau. Een keer was dat een enorme stapel. Ik ben vergeten hoeveel precies, maar zeker meer dan tien. Voorafgaand aan het eerste gesprek, werkte ik die stapel braaf door. Haar eerste opname was op haar 19de in verband met depressiviteit. Na haar ontslag werd ze al snel weer opgenomen. Er was nu ook sprake van automutilatie. En zo ging het verder. De ene opname na de andere. Telkens weer terugval of nieuwe klachten. Een heel leven ellende trok aan me voorbij. Om moedeloos van te worden. Het laatste dossier ging over een opname van 11 jaar geleden. Niets in dat dossier wees op een ommekeer, dus ik nam aan, dat ze de jaren daarna elders opgenomen was geweest. In het gesprek dat ik daarna met haar had, bleek dat niet het geval. Ze had die elf jaren voldoende gehad aan poliklinische hulp. Wat bleek? Bij de laatste opname had ze een man ontmoet en daarmee was ze gaan samenwonen. Natuurlijk waren haar problemen niet als sneeuw voor de zon verdwenen, maar de balans was toch zo verschoven dat ze het zonder opname had gered. Nu was er een terugval, maar dat kwam door het overlijden van haar moeder, op wie ze altijd veel had gesteund.
Ik heb vaker meegemaakt dat een situatie die uitzichtloos leek, toch ten goede keerde. Zeg nooit nooit in de psychiatrie, leerde ik daarvan. De moed erin houden ook al zie je niet waar de oplossing vandaan moet komen.
Er zijn mensen die om die reden vinden dat je nooit moet meegaan in een euthanasiewens bij psychisch lijden. Zelf heb ik daar ook lang zo over gedacht, maar ik ben van mening veranderd. Natuurlijk vind ik nog steeds dat wat er aan behandelmogelijkheid bestaat, voldoende moet zijn ingezet. En ik blijf steeds helpen te hopen, desnoods op wonderen. Maar ik besefte ook, dat zo’n onverwachte verbetering ook vaak niet komt. Als iemand na rijp beraad tot de conclusie komt dat hij daarop niet meer kan hopen, dan komt er een moment waarop je dat moet respecteren. Voelen wanneer dat moment daar is, lijkt me alleen mogelijk in een persoonlijke betrokkenheid.
Terug naar Mark. Zijn leven was geruïneerd door de verslaving. Vele opnames hadden daar niks aan kunnen veranderen. Hij had de moed verloren. Ik ken hem niet. Ik blijf er moeite mee hebben. Dat lijkt me ook terecht. Als je iemand niet kent, ervaar je niet wanneer het moment daar is om terug te treden. Maar als de patiënt de beslissing weloverwogen en consistent heeft gemaakt, de familie erachter staat – voor zover dat kan – en de betrokken artsen tot een oordeel zijn gekomen, dan moet je heel goede argumenten hebben als buitenstaander om daar negatief over te oordelen. Die argumenten heb ik niet.