Euthanasie bij psychiatrie: wat houdt ons tegen? (deel 8 van 8)
Psychiater Menno Oosterhoff en ethicus Theo Boer lagen regelmatig op Twitter met elkaar in de clinch. Met name het onderwerp euthanasie in de psychiatrie was onderwerp van gesprek. Nou ja… gesprek? Dat lukt niet erg op Twitter. Elkaar wat uitgebreider schrijven is vast een stuk vruchtbaarder, hebben beiden gedacht. En zo geschiedde.
Beste Menno,
Rondom het thema ‘euthanasie bij psychiatrische patiënten’ maken jij en ik allebei omtrekkende bewegingen en allebei worstelen we met onze eigen paradoxen. Jij erkent enerzijds de waarde van een taboe op doden en spreekt anderzijds over euthanasie als ‘ethisch hoogstaand goed’. En waar je in deze kolommen euthanasie verdedigt, ben je diep in je hart ook blij dat je het nog nooit hebt hoeven doen.
Paradoxen ook bij mij. Van alle denkbare ‘soorten’ euthanasie heb ik voor euthanasie bij psychiatrie misschien nog wel het grootste begrip. De documentaire Levenseindekliniek uit 2016 liet een euthanasie zien bij voltooid leven (Ans Dijkstra) en bij gevorderde dementie (Hannie Goudriaan) en bij beide had ik knagende twijfels. Maar bij de derde euthanasie, die bij meneer Vervloet met zijn menigte aan angsten, had ik die twijfels niet, en als ik ze al had, zou ik ze uit respect voor deze lieve man ook niet durven uiten. Maar onder de streep, als ik kijk naar psychiatrische patiënten met een doodswens waarvan ik er een heel aantal ken, is mijn huivering bij hen juist groter dan bij terminale somatische patiënten. Weten we bij een psychiatrische patiënt echt zeker dat zijn lijden uitzichtloos is? De mogelijkheid van euthanasie zal sommigen troosten, een enkeling zelfs van een vroegtijdige dood afhouden, maar wat als ‘aanbod’ toch ook ‘vraag’ oproept? Goed om als psychiater de wens van een patiënt voluit serieus te nemen, inclusief diens hoogsteigen inschatting van de hopeloosheid van zijn lijden. Maar de gevaren van overdracht en tegenoverdracht dan? Dat de psychiater wordt meegezogen in de wanhoop van de patiënt, of vice versa? ‘Ja’, zeg je dan, ‘daar zijn we als psychiaters op getraind.’ Maar moeten we niet het meest vrezen voor vormen van manipulatie die niet detecteerbaar zijn? En welke gevolgen heeft de optie van euthanasie voor iemands therapietrouw? Ondanks mijn begrip voor euthanasie bij psychiatrie overweegt daarom bij mij de beduchtheid. Noem het ‘ethiek van voorzichtigheid’: bij twijfel niet inhalen. En in de psychiatrie is er bijna altijd twijfel.
Maar wat als die twijfel er niet is? Ik zou willen dat we die situaties discreter zouden hanteren. Dat we ze misschien maar liever onder de radar houden ter erkenning van hun exceptionele en tragische karakter. Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen. Laat de samenleving vooral erkennen dat er zoiets bestaat als een ‘domein waar de dokter over gaat’. Maar wij Nederlanders, calvinistisch als we zijn, hebben geoordeeld dat dokters de verlengde arm zijn van de samenleving en voor elke ingrijpende beslissing moeten kunnen terugvallen op een wet. Daarmee is euthanasie bij psychiatrie ‘beleid’ geworden, terwijl het voor mij tot de categorie van de ‘tragiek’ behoort. Ik zeg dus niet dat het nooit moet gebeuren. Maar de door jou gebezigde term ‘een hoog ethisch goed’ vind ik te positief. Als je als psychiater werkelijk concludeert dat euthanasie de minst slechte oplossing is, laat die keuze dan vooral blijven horen tot de categorie van het niet-maakbare, het niet-oplosbare, het onzegbare.
In respect, en met dank voor je wijsheid,
Theo