We zijn aan het eind van een gesprek, de jonge vrouw – 28 jaar – en ik. In een kale kamer waar ze bijna 22 uur van de dag verblijft. Al haar hele leven lijdt ze onder ernstige psychische problematiek. Van de afgelopen vijftien jaar is ze meer dan de helft opgenomen geweest in psychiatrische instellingen. Helaas zonder resultaat. Ze lijdt nog steeds ondraaglijk. Daarover is iedereen het wel eens. Ook de afgelopen opname in een universitaire kliniek van anderhalf jaar heeft dat niet kunnen veranderen. Ze is overgeplaatst naar een kliniek voor intensieve behandeling. Daar is ze nu dertien weken. Ze voelt zich nu nog ellendiger. Dit is geen kritiek op de afdeling waar ze nu is of op eerdere behandeling. Ze zijn heel betrokken, maar ook machteloos.
Drie jaar geleden heeft ze al een verzoek tot euthanasie gedaan, de minst slechte oplossing in haar ogen. Twee jaar geleden sprak ze de psychiater van de – toen nog – Levenseindekliniek (nu Expertisecentrum Euthanasie). Die vroeg mijn opinie aangaande de behandeling van haar ernstige dwangstoornis. Ik vond toen dat nog niet alle mogelijkheden waren uitgeput. En de afgelopen twee jaar is nog van alles geprobeerd. Echter zonder resultaat. Zelf zegt ze dat ze ook meegewerkt heeft aan behandelingen waar ze weinig van verwachtte. ‘Dat staat goed op mijn cv.’ Een schrijnende verklaring, waarmee ze bedoelt dat het haar kans op het krijgen van euthanasie vergroot. Ze is meer dan moegestreden. ‘Ik wil niet nog een winter.’
Voor een behandelaar is het heel moeilijk om daarin mee te gaan en niet nóg iets te bedenken wat zou kunnen helpen. Ze is nog geen 30. Je gunt haar meer van het leven dan de ellende die ze nu heeft. Ik opper: ‘Je hebt dit medicijn al eens gehad, maar toen niet in combinatie met dit middel.’ Ze begint te huilen en vraagt: ‘Waarom mag ik niet dood?’
Machteloosheid verdragen is moeilijk. We gaan het dan ergens aan wijten. De behandeling is niet goed, de behandelaar deugt niet, de patiënt werkt niet mee, de ouders zijn niet oké of de maatschappij stelt te hoge eisen. Maar soms ligt het niet aan al die dingen, maar ligt het aan de aandoening. Dan is er geen kruid tegen gewassen. Bij psychische aandoeningen komt dat net zo goed voor als bij lichamelijke. Maar als wij onze machteloosheid niet erkennen, dan laten we de patiënt er alleen mee. Dan laten we haar misschien aan haar te zware lot over, omdat wij niet kunnen loslaten. ‘Ik ben nooit uitbehandeld’, schreef ik laatst, ‘want ik versta onder behandelen soms genezen, vaak verlichten en altijd troosten.’ Genezen en verlichten lukt dus niet. De troost waardeert ze zeker, maar het is niet genoeg.
Misschien moet ik er nog een vierde uiterste mogelijkheid aan toevoegen. Genezen, verlichten, troosten en soms meegaan in iemands verzoek haar uit haar lijden te verlossen.
Dit blog is vooraf gelezen door de betrokkene en met haar instemming gepubliceerd.