Dit blog is ook te beluisteren op soundcloud
Lang geleden had ik met een collega een discussie over de oorzaak van psychische aandoeningen. Hij wilde er beslist niet aan dat sommige mensen daar wellicht aanleg voor hebben. Het idee dat je je leven al begint met een grotere kans op een moeilijk lot was voor hem niet te verteren oneerlijk
Ik begreep zijn weerstand, maar was het niet met hem eens. Voor eerlijkheid moet je niet bij de natuur zijn. Bovendien leek het me onwaarschijnlijk dat mensen in alles verschillen, maar dat als het om psychische eigenschappen gaat ze met precies dezelfde aanleg ter wereld komen.
Inmiddels is bekend dat erfelijkheid inderdaad een grote rol speelt bij de kans om een psychische aandoening te krijgen.1
En dan hebben we het nog niet over andere factoren die de bij de geboorte aanwezige aanleg bepalen. Maar nog steeds willen we daar niet aan. Als je noemt dat mensen door erfelijke of andere aangeboren factoren problemen ondervinden in hun psychisch functioneren, kun je nog altijd rekenen op veel weerstand. Alles liever dan dat het door de aanleg komt. Vroeger mochten de ouders het ontgelden, vooral de moeder. Psychische problematiek was het gevolg van een opvoeding met te veel, te weinig, te wisselend of te star van het een of ander. Er was altijd wel iets te vinden. Ook vaak genoemd wordt de maatschappij, waarin geen ruimte meer is voor enige variatie, waarin zoveel stress is of waarin we allemaal bijzonder moeten zijn. Altijd goed doet het idee het dat psychische aandoeningen een verzinsel zijn van de farmaceutische industrie om hun pillen te kunnen slijten. Of dat het een samenzwering is van psychiaters, die als een normaalinquisitie het liefst iedereen voorzien van een DSM-label. Ook vaak wordt gesteld dat er altijd een traumatische gebeurtenis aan ten grondslag moet liggen. Er is dus in feite sprake van volstrekt normale rouw en een verwerkingsproces, die we niet als ziekte moeten bestempelen. Of we moeten begrijpen dat iemand diepgaande ervaringen heeft waar hij beter uitkomt. Soms wordt de aandoening wel erkend, maar wordt er uitgegaan van een ongebreidelde mogelijkheid daarmee om te gaan. ‘Ziek zijn overkomt je, maar hoe je ermee omgaat is een keus’, heet het dan. Dat is heel naar om te horen als je weinig te kiezen hebt.
Begrijp me goed: ik ontken al die andere invloeden niet en ik juich elke poging er het beste van te maken toe. Maar een menselijk brein bevat 86 miljard zenuwcellen, die elk gemiddeld met duizend of meer andere zenuwcellen contact hebben. Je hoeft geen Dick Swaab te heten om te erkennen dat ons psychisch functioneren afhankelijk is van de staat van onze hersenen. Dat bij de bouw van zo’n extreem complex orgaan soms psychische kwetsbaarheden ontstaan, lijkt me logisch. Bij verstandelijke beperkingen hebben we minder moeite dat te erkennen. Maar bij psychische aandoeningen blijft dat gevoelig. Ik begrijp de weerstand wel. We zien liever dat iemand als een onbeschreven blad, tabula rasa, ter wereld komt. Dat geeft ons het gevoel dat we het in principe zouden kunnen voorkomen. Maar het blad is niet onbeschreven. Het begint al met het DNA dat je meekrijgt en daarna de ontwikkeling in de baarmoeder. Als je geboren wordt, is er al heel veel beschreven wat zich dan ont-wikkelt. Mijn collega van destijds had gelijk dat het niet eerlijk is. Maar dat ontkennen maakt het er niet beter op. Benoemen dat iemand het zwaar heeft door psychische eigenschappen die hij door aanleg heeft gekregen, is geen waardeoordeel of een vonnis, maar juist erkenning.