Het liefste had ik mijn leven gewijd aan het verkondigen van het evangelie. Evangelie komt van eu angelium en betekent blijde boodschap. Welke blijde boodschap? Tja, dat is het probleem. Als kind wist ik het wel.
Ik groeide op in een (op artikel 31) vrijgemaakt gereformeerde kerk (binnen verband, voor de kenners). En laat dat nu net de kerk zijn die de boodschap van God over de verlossing van de zonde het beste begreep. Dus ik had niet alleen een blijde boodschap, maar ook nog eens de beste. Dat wilde ik zeker niet voor mezelf houden; ik wilde de wereld daarvan kond doen.
Maar helaas kwam er een kink in de kabel: verstandelijke twijfel. Ik was natuurlijk zeer dankbaar dat ik het geluk gehad had te zijn geboren in een gezin met het beste geloof. Maar ik vond het wel erg toevallig. Zou een ander kind in een ander gezin met een ander geloof niet hetzelfde kunnen denken? Ik legde mijn vader de vraag voor. ‘Dat kan een ander kind inderdaad denken’, was zijn reactie, ‘maar dan heeft hij het fout.’ Dat antwoord maakte het niet beter. Ik vond dit een te smalle basis. Ik had meer zekerheid nodig alvorens het blijde nieuws te verkondigen over de zin van het bestaan en de definitieve oplossing van het lijden.
De zoektocht daarnaar duurde langer dan voorzien. Dan eerst maar dokter worden als second best. Daarmee bied je weliswaar geen definitieve oplossing voor het lijden, maar wel een tijdelijke en dat is ook wat waard. Toen ik die opleiding had afgerond wist ik nog steeds niet waartoe ik mensen zou moeten bekeren, dus ging ik me specialiseren in de psychiatrie. Zielearts zijn zolang ik nog geen geestelijke kon worden.
Ik heb dat beroep mijn leven lang met hart en ziel uitgeoefend. Wel houd ik last van de beperkingen om lijden te verlichten. Het geloof dat er meer mogelijk is heb ik niet verloren, maar wel de illusie dat ík een ander daarin de weg kan wijzen. Maar ik vind nog steeds dat zonder geloof niemand wel vaart. Ik bedoel daarmee nu niet meer geloof als zeker weten hoe het zit, maar geloof als enthousiasme, als geestdrift. Enthousiasme komt van en theos’ dus van God/geest (vervuld) zijn.
En daarin heb ik nu wel iets te melden. Iets waarover ik enthousiast ben. Vorige week was ik bij de aftrap van de campagne ‘Break the stigma in families’, waarover ik al eerder berichtte. Het was roerend te zien hoe kinderpsychiater Cecil Prins daar was met man Johan en kinderen en met hun volle steun sprak over de ervaring die zíj als gezin hadden gehad met psychische problematiek. Johan had een ernstige depressie gehad. Ook Andrés Martin, Amerikaanse kinderpsychiater en hoogleraar bij het Yale Child Study Centre, de wereldtop, vertelde frank en vrij dat ook híj daarmee te kampen had gehad. Net alsof psychische aandoeningen geen schande zijn, maar iets naars wat je kan overkomen. Wat veel mensen overkomt. Omdat ons brein het meest complexe orgaan is in ons lichaam en misschien wel in het heelal. En dat het dus niet gek is (beetje raar woord in dit verband) dat daar problemen kunnen optreden.
Een psychische aandoening is geen falen, maar een extra belasting. Niet de renner faalt, maar het parkoers is extra en soms té moeilijk.
De afgelopen vier jaar zag ik binnen de ggz een duidelijke toename van openheid over psychische problemen. En dáárover ben ik enthousiast. Ik verwacht daar veel van. Meer openheid vermindert vooroordelen en maakt de bejegening van patiënten meer gelijkwaardig. Want daarin moeten wij, als professionals in de ggz ons nog veel verder ontwikkelen. De blijde boodschap die ik te verkondigen heb is niet een route naar het eeuwige gelukzalige leven. Maar wel naar meer respect, erkenning en begrip voor psychisch lijden. En dat is ook heel wat waard.