Dit blog kan ook beluisterd worden op soundcloud
Met 34 jaar werkervaring in de psychiatrie komt het niet vaak meer voor dat ik me een jonkie voel. Toch was dat kortgeleden het geval, toen ik me voorstelde aan mevrouw Van Praag als een jongere collega van haar man.
Ik was bij de presentatie van zijn laatste boek: Slecht zicht. Een hommage aan de twijfel. Een bijzondere middag, niet in het minst door de joodse liederen die ten gehore gebracht werden door de voorzanger van de synagoge.
Toen ik net psychiater was, had ik voor het eerst een lezing gehoord van de toen al legendarische Herman van Praag, destijds hoogleraar psychiatrie in New York. Toen hij op 69-jarige leeftijd met emeritaat ging zei hij: ‘Ik hoop dat mij nog wat tijd is gegund, want ik ben nog niet uitgesproken.’ Aan die wens is ruim gehoor gegeven, want we zijn nu bijna twintig jaar verder. Van Praag maakte echter niet de indruk dat hij zo langzaamaan wél uitgesproken was. Hij hield een magistrale voordracht.
Van Praag heeft onvoorstelbaar veel meegemaakt. Persoonlijk, want hij heeft jaren in een concentratiekamp gezeten. Maar ook professioneel. Na de oorlog werd hij de grondlegger van de biologische psychiatrie. Hij heeft alle moderne psychofarmaca zien komen en alle andere veranderingen in de psychiatrie. En dat zijn er veel geweest, In de jaren zestig moesten patiënten, die opgenomen waren op de afdeling psychiatrie van het Academisch Ziekenhuis Groningen nog gestichtskleding dragen. De schande van een psychische aandoening was toen nog vele malen groter dan nu.
En deze grondlegger van de biologische psychiatrie schrijft nu al jaren over religie. Religie betekent je weer verbinden met je goddelijke oorsprong. Van Praag breekt een lans voor wat hij de verticale tendens noemt. Het zoeken naar een diepere betekenis en geloven in een macht hoger dan ons zijn voor Van Praag gezonde, normale kanten van het mens zijn. Toen ik in 1983 als kersverse arts solliciteerde naar een opleidingsplaats tot psychiater had ik in mijn handgeschreven brief – typen was uit den boze – onder meer geschreven dat het raakvlak tussen psychiatrie en religie mij aantrok. Dat kon toen nog.
In eerdere boeken had Van Praag al aangegeven dat hij zich ziet als een neodualist. Hij vindt dat je de schepping tekortdoet als je alles reduceert tot materie. Voor Van Praag wel een vrije wil en zingeving. Voor hem zijn beleving en bewustzijn meer dan epifenomenen van de stof. Heerlijk als iemand tegen wie je opziet, standpunten die je lief zijn ondersteunt. Heel anders dan bij Dick Swaab. Daar zie ik ook tegenop, maar hij ziet al die dingen waarin ik zo graag geloof juist als illusie. Bij hem is alles materieel gedetermineerd.
Van Praag vindt dat de neurowetenschappen in dit determinisme zijn doorgeschoten. Maar hij stelt daar geen ander determinisme tegenover. Bij beschouwingen over de invulling van dat verticale roemt hij juist de twijfel. Niet het zeker weten is haalbaar, maar het willen weten en uitstaan dat dat vaak niet mogelijk is. Twijfel is een wezenlijk onderdeel van geloven. Anders is het geen geloven, maar weten.
Dat raakte mij, ook persoonlijk, omdat bij de dwangstoornis de twijfel juist tot pathologie is geworden. Ik noem dwang wel een overgevoeligheid voor de existentiële onzekerheid die het bestaan nu eenmaal met zich meebrengt. Dan wordt iemand door twijfel verteert en dat is niet goed. Van Praag bespreekt echter de gezonde twijfel. Blijf zoeken en handel ondertussen naar eer en geweten. Niet een positionele, vastgestelde waarheid, maar een provisorische, voorlopige, zoals de tweede spreker op die middag, professor Nissen, zei. Twijfel in het denken behoedt ons voor dogmatisme en fanatisme, twijfel in het voelen en handelen verlamt.
Geloven is zeker weten, leerde ik vroeger. Maar zekerheid komt van se cura, zonder zorgen. Dus ik zou zeggen: geloven is zeker voelen met daarnaast nog ruimte voor gezonde twijfel in het denken.