Prof. Herman van Praag is al zo oud dat jonge psychiaters hem niet meer kennen. Dat is jammer, want hij is een van de grootste psychiaters, zo niet de grootste, die Nederland heeft voorgebracht. In een tijd, dat de psychoanalyse hoogtij vierde, durfde hij het aan interesse te tonen voor de hersenen, in die tijd totaal ongebruikelijk. Zo werd hij de grondlegger van de biologische psychiatrie in Nederland en speelde hij ook op wereldniveau een belangrijke rol. Van Praag heeft de komst van de moderne psychiatrie helemaal meegemaakt. Een interview dat ik met hem daarover had, kun je hier bekijken.
Als jongen heeft hij jaren in het concentratiekamp Theresienstadt gezeten, maar dat heeft hem niet geknakt, integendeel. In de trein op de terugreis naar huis dacht hij vastberaden: ik wil iets van mijn leven maken. Dat is hem zeker gelukt. Hij was hoogleraar in respectievelijk Groningen, Utrecht, New York en Maastricht. Inmiddels is hij 92, maar nog steeds niet uitgeleefd. Recentelijk verscheen zijn nieuwste boek: Mozes’ nalatenschap. Na zijn pensioen is hij veel bezig geweest met het geloof en de betekenis daarvan voor mensen. Zijn vorige boeken gingen daarover. Dit boek heeft daar ook mee te maken, maar is toch heel anders. Hij betoogt dat de basis voor de rechten van de mens te vinden is in de Thora, de eerste vijf boeken van de Joodse Bijbel. Het boek besteedt veel aandacht aan de historische gebeurtenissen van de Franse revolutie en de Amerikaanse vrijheidsoorlog en de rol van de Franse verklaring van de rechten van de mens en burger uit 1789 en de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring uit 1776 in de totstandkoming van die mensenrechten. Alleen al daarom is het interessant om te lezen, maar de hoofdboodschap is dat de eigenlijke wortels ervan al te vinden zijn bij Mozes en dat deze zijn tijd al ver vooruit was.
Wat ik heel bijzonder vind in het boek is de grote waarde die Herman toekent aan godsdienst. Om alles terug te brengen tot een product van een zielloos brein is hem veel te armzalig. Toch ziet hij een spirituele werkelijkheid niet echt als een realiteit, maar meer als een zeer waardevolle verbeelding. Voor mij, opgevoed in een streng christelijk milieu, is moeilijk te bevatten hoe je zo kunt spreken over God zonder te geloven in zijn bestaan. Maar misschien moet ik het anders zeggen. Van Praag laat het open. Het is een mysterie. We weten nog bij lange na niet alles. Zijn boek is ook een hartstochtelijk pleidooi voor de dialectiek om naar de waarheid te zoeken. Hij is wars van alle dogmatiek. Hij verkondigt dat met zoveel overtuigingskracht, dat ik het haast een dogmatisch afwijzen van de dogmatiek zou willen noemen. Als ik op mijn 92ste nog zo bevlogen en vol passie over het leven en religie zou kunnen spreken, dan teken ik ervoor zo oud te worden.
Ik vind het in elk geval een voorrecht Herman nog persoonlijk te hebben leren kennen en met hem van gedachten te kunnen wisselen over deze thema’s, die weliswaar niet strikt het domein van de psychiatrie betreffen, maar daar wel veel raakvlak mee hebben.