Gisterochtend eindigde mijn laatste 24-uursbereikbaarheidsdienst. Na je 57ste hoef je geen nachtdienst meer te doen. Ik ben wat langer doorgegaan, maar vond het nu wel genoeg. Dus heb ik aangegeven dat ik ermee ophield. En nu is het zover. Nooit meer bereikbaarheidsdienst. Ik heb er gemengde gevoelens over. De diensten an sich zal ik niet missen. Maar het voelt toch een beetje als het begin van het einde. Nu stoppen met de diensten, over een jaar of wat stoppen met werk en dan nog een paar jaar later stoppen met leven.
‘Doe niet zo raar’, krijg ik altijd te horen bij dit soort bespiegelingen. Ik vind het niet raar, maar waar. Zelfs als ik zeg dat ik in elk geval meer dan de helft van mijn leven heb gehad dan nog zeggen mensen dat ik zo niet moet denken. Maar ik denk wel zo. Bijna zestig. Dan is waarschijnlijk dat je op twee derde zit of zelfs op driekwart. Dat benauwt me. Nog maar twintig-dertig jaar. Dat is zo om. Iedereen die ouder is, zal het gevoel herkennen dat de tijd sneller beleefd wordt als je ouder bent. Douwe Draaisma schreef er zelfs een boek over: Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt.
Daarom verbazen we ons ook steeds over kinderen, die in onze herinnering nog maar net konden lopen en nu al pubers blijken. Wat ben jij groot geworden? roepen we uit. Toen ikzelf een kind was dacht ik dan: waar hebben ze het over? De vorige keer dat ik ze zag was eeuwen geleden. Wat hadden ze dan verwacht? Maar nu hoor ik het mezelf soms ook zeggen.
Het begin van het einde. Misschien hebben mensen wel gelijk en is het wel raar zo te denken. Het is namelijk normaal om de werkelijkheid een beetje positief te vertekenen. En het is ook gezond. Je moet een roze bril ophebben, anders dan zie je de verschrikkingen van het bestaan te scherp. Het heeft zelfs een naam: het Lake Wobegon-effect. Lake Wobegon is een fictieve stad in Amerika, waar alle vrouwen sterk zijn, alle mannen knap en alle kinderen bovengemiddeld intelligent. Het Lake Wobegon-effect is de menselijke neiging eigen prestaties, capaciteiten en kansen te overschatten.
Mensen met een psychische aandoening zijn daar soms slecht in. Ernest Becker zei in zijn boek De ontkenning van de dood: ‘Een neurose is het onvermogen de werkelijkheid te vertekenen’. Dat was een originele insteek, omdat wij altijd leerden dat iemand met een neurose de werkelijkheid juist vertekende, te somber zag bijvoorbeeld. Maar depressieve mensen blijken soms een meer correcte inschatting te maken van kansen dan gezonde mensen.
Maar hoewel we bij de dood en andere nare dingen dus liever niet en zelfs beter niet te veel stilstaan, wil ik – nu we het er toch over hebben – aandacht vragen voor de Nederlandse Hersenbank. Voor onderzoek naar neurologische en psychische aandoeningen is hersenweefsel nodig, juist ook van mensen die een aandoening hebben. Dat onderzoek kan een bijdrage leveren aan het vinden van betere behandelingen. Er is behoefte aan hersendonoren. Dat hersenweefsel hoef je niet nu al af te staan hoor. Pas na je dood. Alle informatie is hier te vinden. Ik zal er eerlijk bij zeggen: ik denk er nog over na. Doe dat ook eens of maak mensen erop attent. En als u van het type bent voor wie de dood een oneindig verre abstractie is: geef u dan meteen op. Het duurt immers nog eeuwen voor het zover is.