Opgegroeid in een streng christelijk milieu (artikel 31voor de kenners) heb ik lang nodig gehad om te durven staan achter wat ik zelf vind. Alleen al sleutelen aan mijn normbesef was ingewikkeld, want met welk normbesef moest ik dat doen? De Bijbel gaf enige ruimte: ‘Eenieder zij voor zijn geweten ten volle overtuigd.’ Maar ‘ten volle overtuigd’ legde de lat wel erg hoog.
Al vroeg had ik door dat ik me niet helemaal kon vinden in het mens- en wereldbeeld dat ik van huis uit meekreeg. Ik vond het bovendien wel erg toevallig dat ik net in een gezin met de enige juiste leer was geboren. Ik voelde me gerechtvaardigd verder te kijken, omdat er in de Bijbel stond: ‘Zoekt en gij zult vinden.’ Dat had ik net nodig, want de antwoorden die ik kreeg op mijn vragen waren dermate onbevredigend dat er maar twee mogelijkheden overbleven. Of ik legde mijn verstand het zwijgen op en accepteerde blind dat ik het niet kon snappen. ‘Wat onmogelijk is bij mensen is mogelijk bij God.’ Of ik bleef trouw aan mijn verstand en probeerde het geloof daarmee in overeenstemming te brengen. Ik koos voor het laatste, niet wetend dat dat lang zou duren.
Ik herinner me een keerpunt. Als 12-13-jarige las ik in een jeugdencyclopedie dat Jupiter elf manen had. Toen ik mijn enthousiasme daarover wilde delen met mijn vader reageerde hij tot mijn stomme verbazing afhoudend. In de Bijbel stond dat God zon, maan en sterren geschapen had. Niks manen. Ik werd ik verwezen naar de dominee.
Dominee was wegens singuliere gaven tot het ambt toegelaten. Dus niet op basis van een theologische opleiding, maar vanwege bijzondere gaven. We hebben het dan over godzaligheid, ootmoed, zedigheid, goed verstand, discretie, welsprekendheid en onderscheidingsvermogen. Ondanks deze gaven durfde de dominee er zijn vingers niet aan te branden.
Helemaal afwijzen wat in de encyclopedie stond durfde hij niet aan, maar een ruimere uitleg aan zon, maan en sterren evenmin. Kortom: hij draaide ervoor weg. Op dat moment dacht ik: dit geloof is te dom voor mij. Eerder had ik me nog laten aanleunen dat wij ons ten opzichte van God moesten vergelijken met een hond. Een hond snapt ook niet wat zijn baas doet, maar de baas heeft meer verstand en gelijk. Zo moest ik ook allerlei dingen accepteren die me hoogst onrechtvaardig voorkwamen, zoals de uitverkiezing en de erfzonde, ook al snapte ik er niks van. Hoewel met tegenzin wilde ik nog wel openstaan voor de mogelijkheid dat er dingen kunnen zijn die mijn verstand te boven gaan. Maar wetenschappelijke kennis ontkennen ging me te ver.
Daarmee onttrok ik me aan de leer van de kerk van mijn vader. Mijn moeder was veel gemakkelijker. Die was eerst voor haar kinderen en pas dan voor de Bijbel. Dat onttrekken is een levenslang proces, althans bij mij. Misschien heeft het ook met OCD te maken, want ik ken ook mensen met OCD die helemaal niet gelovig opgevoed zijn en toch worstelen met de onzekerheid van wat er in spiritueel opzicht van je wordt verwacht en wat mogelijke consequenties zijn. Angst voor de hel dus. Ik vind weliswaar dat ware moraliteit geen angst is voor straf, maar ik weet niet of God dat ook vindt.
Ach ja. Heel erg zit het me allemaal niet meer dwars, maar nu ik een pleitbezorger ben voor de mogelijkheid van euthanasie bij mensen met een psychische aandoening speelt het toch wel weer op. Ik zou het toch wel fijn vinden als de hemelse vader of mijn vader even tegen me zou zeggen: ik sta helemaal achter je.