Dit blog is ook te beluisteren op soundcloud
Die vraag liet mij niet meer los sinds de dag van de dwangstoornis.
Voor die dag had ik namelijk ook de Nederlandse Hersenbank voor Psychiatrie (NHB PSY) uitgenodigd. De hersenbank is opgericht door wie anders dan Dick Swaab, schrijver van Wij zijn ons brein. Ik vind het een geweldig initiatief. We zijn in elk geval óók ons brein en onderzoek daarvan geeft beslist meer inzicht in psychische aandoeningen en de behandeling ervan. Dus ik wilde graag meewerken aan meer bekendheid van NHB PSY. Maar nou komt het rare. Ik gaf mezelf niet op als donor. Een prachtig initiatief, maar om zelf mee te doen, stond me tegen. Wat weerhield me?
Niet dat ik ertegenop zie over de dood na te denken. Dat doe ik toch wel. Nee, het ging om andere dingen. Eén ervan was onzinnig. Twijfel of ik wel een dwangstoornis heb. Ja hoor, die éne keer dat ik mijn dwangstoornis nodig heb, twijfel ik eraan. Over deze drempel kon ik me wel heen zetten. Dat moet de hersenbank maar uitmaken. Het volgende bezwaar was hoe het voor Dineke, mijn vrouw en mijn kinderen zal zijn, als mijn lichaam na het overlijden enige tijd weg is. Maar over die drempel konden zij zich wel heen zetten.
Bleef over de grootste twijfel. Wannéér heb ik mijn hersenen niet meer nodig? Hoezo, zegt u, ‘ze nemen die er toch pas uit als je dood bent?’ Jawel, maar ik hoop op een voortbestaan. Heeft de ziel niet even tijd nodig om zich los te maken van het lichaam? Zou het vrij snel uitnemen van de hersenen geen negatieve invloed hebben? Dan zit ik straks in het hiernamaals wezenloos voor me uit te staren op de afdeling leeghoofdigen. Wel samen met Dick Swaab, maar toch.
Ik zeg het nu wel luchtig, maar ik heb daar echt lang over moeten nadenken. Toch heb ik een beslissing genomen. Weet ik inmiddels zeker of en hoe ik voortbesta na de dood? Dat niet. Maar ik bedacht dat ik ook over het ter beschikking stellen van mijn organen voor transplantatie lang heb getwijfeld. Dat was in één klap over toen ik besefte, dat ik zeker geen transplantatie zou weigeren, als mijn kind dat nodig zou hebben. Dat maakte glashelder dat mijn aarzelingen kennelijk van geen enkele betekenis waren als het erop aankwam. Dan is het geen overtuiging. Dan is het angst. Direct daarna heb ik mijn codicil aangepast naar ‘donor zijn’.
Ik realiseerde me dat bij het doneren van mijn hersenen eenzelfde angst speelde om mijn hart te volgen. Lang geleden besprak ik met een vriend of je wel in de hemel komt, als je bepaalde regels, waar je zelf helemaal niks in ziet, zou loslaten. Zijn reactie ben ik nooit vergeten. Hij zei: ‘Als je je eigen mening moet verloochenen om in de hemel te komen, dan wil ik daar helemaal niet in.’ Ik vond zó achter je mening staan even geweldig als gewaagd. Gelukkig had ik als kind óók opgepikt dat in de bijbel stond: ‘Een ieder zij voor zijn geweten ten volle overtuigd’. Ik las daarin een toestemming, een aansporing zelfs, om m’n hart te volgen. Ware moraliteit is enthousiasme voor het goede en geen angst voor straf, leerde ik later.
Ik doneer mijn hersenen. Dat nalaten uit een vage angst lijkt me nadeliger voor mijn ziel dan eventuele negatieve gevolgen na mijn dood. Tjonge, komt er zoveel kijken bij de beslissing om je hersenen te doneren, zult u denken. Nou, bij mij wel, maar bij u gaat het vast makkelijker. Ik ben open over mijn overwegingen in de hoop anderen aan het denken te zetten. Natuurlijk staat het ieder vrij om een keuze te maaken, zoals ik de vrijheid houd om me te bedenken. Maar eigenlijk denk ik, dat het vooral een kwestie is van even wennen.
O ja, je hoeft geen psychische aandoening te hebben. Gezonde controles én familieleden zijn ook zeer gewenst.