Niet alle mensen met een psychische aandoening zijn even gemakkelijk in de omgang, maar als je je zoals ik vooral richt op mensen met dwang dan heb je echt een makkie. Die verwijten je nooit wat en denken altijd dat het aan hen ligt.
Stuk voor stuk waren ze als kind al ontvoedkinderen. Dat zijn kinderen die je niet moet leren om ook aan anderen te denken, maar juist om ook aan zichzelf te denken. Dat noem ik ontvoeden. Zeker niet geschikt voor alle kinderen, maar wel voor die kinderen die te weinig voor zichzelf opkomen, zich de kaas van het brood laten eten en de schuld altijd bij zichzelf zoeken. Ja, die zijn er ook nu echt nog. Helaas is dat ontvoeden niet altijd erg succesvol, want ook al laat je hen van alle kanten ervaren dat ze er meer dan mogen zijn, dat verinnerlijkt niet makkelijk. Lees ook mijn blog ‘Ik deug niet’.
Ooit had ik een patiënte met een dwangmatige angst dat door haar schuld anderen schade zouden oplopen. Ook zo iemand die te goed is voor deze wereld, iemand met veel te weinig eelt op haar ziel. Ik vertelde haar dat ze juist moest oefenen met meer om zichzelf denken, niet omdat dat in algemene zin het hoogste goed is, maar omdat zij dat veel te weinig deed. Zo weinig, dat het niet goed meer met haar ging. Voor patiënten met een christelijke oriëntatie haal ik er weleens bij dat er niet voor niks in de Bijbel staat dat je je naaste lief moet hebben als jezelf. Er staat niet: je moet je naaste heel erg liefhebben en jezelf alleen maar wegcijferen.
Ze was nog niet direct overtuigd, dus ik deed er nog een schepje bovenop. ‘Je moet echt oefenen met ‘ikke, ikke, en de rest kan stikke’. Daar word je een beter mens van.’ En als voorbeeld voegde ik eraan toe: ‘Als er nog maar een beetje chocola is dan moet je niet vragen aan anderen of zij nog willen, maar dan moet je het lekker stiekem zelf opeten.’ Daarbij had ik echter even gerekend buiten de grote liefde voor chocola die veel vrouwen hebben, want ze zei min of meer betrapt: ’Nou, met chocola lukt dat wel.’
Vandaag sprak ik ook een patiënt met een torenhoog verantwoordelijkheidsgevoel. Zo iemand die zelf in de gaten houdt of het niet tijd is om ons gesprek af te ronden. Het ging niet echt beter met haar, maar in plaats van teleurstelling in mij weet ze het allemaal aan zichzelf. Ze voelde zich schuldig, omdat ze mijn tijd verdeed en omdat ze de adviezen niet in praktijk kon brengen. ‘Zo stom van me’, zei ze. Typisch voor heel veel mensen met dwang, en overigens ook met andere psychische aandoeningen. Als ze niet beter worden dan ligt het aan henzelf.
‘Nee’, zei ik tegen haar, ‘het is niet stom ván jou, maar vóór jou. Als er al iemand tekortschiet dan ben ik het, want ik ben de behandelaar en ik slaag er niet in je beter te maken.’ Nou, daarvan wilde ze helemaal niks weten. Slechts zuinigjes kon ze erkennen dat als iemand met een lichamelijke ziekte niet beter wordt het niet aan de patiënt ligt, maar aan de behandelaar of de behandeling. Dat dat ook voor haar psychische aandoening gold kon ze verstandelijk wel inzien, maar amper zo ervaren.
Als hulpverleners in de ggz moeten we ervoor waken dat we niet meegaan in die neiging van de patiënt om zichzelf als oorzaak van een falende behandeling aan te merken. In mijn ogen wordt de verantwoordelijkheid voor het niet slagen van een behandeling meer dan bij lichamelijke aandoeningen nogal eens bij de patiënt gelegd.
Het is weliswaar niet altijd makkelijk om te verdragen dat we lang niet zoveel kunnen doen voor iemand als we zouden willen. Maar als er iemand daar geen schuld aan heeft dan is dat degene die al onder de aandoening lijdt. Het is niet stom ván hen, maar vóór hen!